Rond de jaren '70 van de vorige eeuw schrijft Ad Mol wekelijks een column in het "Nieuwsblad voor het Land van Heusden en Altena". Zelf noemt hij zijn bijdragen "'n Praatje over de onderdeur". Eén van zijn bijdragen krijgt bovenstaande titel. Wat hij met "Piratenstreken" bedoelt, legt hij uitgebreid uit.
Ergens in die jaren '70 maakt Ad Mol met zijn vrouw op een vrijdagmiddag een boottochtje op de Maas waarbij alles rimpelloos lijkt te verlopen. Lijkt, want Mol vertelt:
"Met zijn vrouw dobbert uw verteller in een klein en rank bootje op het zonnige water tussen Andel en Veen - het minimotortje pruttelde iets luider dan thuis het koffiezetapparaat. De koeien stonden aan de Poederoijense kant tot hun buik in het water en dagjesmensen dreven op luchtbedden er bovenop. Hier en daar werd er gesmuld van meegebracht eten. Als ik de sfeer helemaal wil pakken moet ik schrijven "Vrede op aarde" of "......voor de storm!".
Toen gebeurde het! Vanuit Richting Veen naderde met veel opspattend schuim en zilver water voor de boeg een bootje met een gele band. "Die komt op ons af" waarschuwde mijn vrouw die goed kan zwemmen. Ik draaide het motortje en koerste richting oever. Maar met het veranderen van koers volgde dat schuimende monster ook. Er was geen ontkomen aan.
Toen ik op enkele meters afstand de schuimende verpletterende boeg dreigend voor me zag en de letters "Rijkswaterstaat" ontwaarde, boog het monster even naar rechts, een zee van beroerd water voor mij latend. Als een ervaren rivierman stuurde ik mijn bootje recht op aanrollende golf - we werden opgetild, smakten tussen twee golven. Het water kletste in de boot -'t mandje met versnaperingen stond ineens voor m'n voeten; de vesten en jassen die we meegenomen hadden (toen we uit Woudrichem vertrokken hield de zon zich schuil en stond er een fris windje , vandaar al dat winters gedoe) dreven in het water.
Vanuit de boot van de Rijkswaterstaat keek men op afstand belangstellend toe - men temperde zelfs enige snelheid. Toen ik het halfvergane bootje naar de kant roeide (de motor was niet meer aan de praat te krijgen -achteraf bleek dat gelukkig mee te vallen) verdwenen ze, waarschijnlijk met veel plezier, uitgezonderd de heer S. van der S. die elders vertoefde - (daarover straks meer), op zoek naar een volgend slachtoffer.
Het meegebrachte brood, de pinda's, gevulde koeken, dropjes en krentenbollen hebben we overboord gezet en na de boot te hebben gehoosd zijn we verder gevaren, wat plakkend in de kleren en met veel verwensingen aan het adres van de piraten van Rijkswaterstaat.
Toen ik thuis kwam heb ik het bureau van de Rijkswaterstaat in Dordt gebeld. Een wat luidruchtige meneer bagatelliseerde m'n verontwaardigd verhaal met: "Ach meneer, met dit weer; en hoe denkt u dat ik aan de weet kan komen welke boot het geweest is. We hebben er zeven in de vaart en u zult wel begrijpen......." enzovoort, enzovoort. Tot ik hem vertelde dat ik voornemens was over dit voorval te publiceren. Toen werd de stem, zinsbouw en woordkeus heel wat gematigder en deelde hij al vlugkens mijn verontwaardiging. Hij verzocht me maandag contact op te nemen met zijn directeur, want hij was niet bevoegd -ja, hij vond dat ik helemaal in m'n recht stond en terecht protesteerde - zéér terecht meneer!
Alsje 't recht wilt laten zegevieren moet je heel wat ondernemen. Om aan de weet te komen welke Rijkswater-staat boot me die rotstreek geleverd had, ben ik bij een functionaris van de Andelse sluistaan informeren of zij omstreeks het middaguur een collegiale boot geschut hadden.
De man was zo vriendelijk in zijn boeken te kijken, maar hij vond niets. Hij verondersteld dat ik waarschijnlijk dié boot moest hebben en hij wees me de boosdoener die nu getemd aan de meerpalen lag. Hij gaf me het adres van de pontonnier, de heer G. uit Poederoijen. Maar, zo zei hij, die heeft momenteel wél vakantie.
Mevrouw G. bevestigde wat de vriendelijke sluiswachter me had verteld: m'n man heeft vakantie en hij is niet thuis. Toen ik mijn verhaal had gedaan zei ze "Dan moet u S. van der S. in Andel maar even bellen, want hij moet op die boot hebben gezeten."
De heer Van der S. was thuis en zei van niets te weten. Nou kan het natuurlijk voorkomen dat je op zo'n boot zit en werkzaamheden verricht waarbij je de uitkijk op het frisse water en kleine, kwetsbare bootjes moet missen. 't Is jammer, maar dat kan voorkomen. Het is ook mogelijk dat de roerganger op dat moment door een meeuw in de ogen was gescheten en al wrijvend mijn niet heeft opgemerkt. Maar ..........toen ik de heer Van der S. verzocht mij de namen te noemen van de bemanning van de boot, zei hij dat dat mij niet aanging. Kijk, toen kreeg ik er pas goed de dampen in.
Helaas moet ik daarom concluderen dat de bemanning van het bootje "Maas" waar met koeien van letters RIJKSWATERSTAAT op staat niet bij machte is hun vaartuig naar behoren te besturen. Zijn de heren het met deze slotconclusie niet eens, dan verneem ik dat graag van hen. Mochten zij zich in hun beroepseer voelen aangetast, dan spijt me dat. Maar nu lieg ik.
Een week later schrijft Ad Mol opnieuw over deze Piratenstreken als hij wat reacties noemt van Jan van Maastricht en de legendarische veerman Janus Baks uit Woudrichem. Hun ervaringen ondersteunen het verhaal van Ad Mol, maar medewerkers van Rijkswaterstaat ontkennen het hele gebeuren of doen er het zwijgen toe. (Jammer genoeg zijn van de rechter kolom wat letters weggevallen)