Jeugdverslag van belevenissen op de Wilhelminasluis te Andel gedurende de periode van 1924 t/m 1932, met afbeeldingen van voor- en na genoemde periode, door ing. Jan den Besten, te Loenen a/d Vecht.
Augustus 2010
MIJN BAKERMAT : DE AELSE SLUIS
Korte geschiedenis van de sluis: De eerste schop werd in 1894 in de grond gestoken, in wat toen een uiterwaard was, om de bouwput te graven voor de bouw van de sluis. In 1897 was de sluis gereed, midden in het land. De twee nieuwe verbindingen met de Maas werden gegraven, en de oude Maas aan de Poederoyense kant afgesloten, zodat de Maas voortaan door de sluis liep. Om de afsluiting ook bij extra hoog water mogelijk te doen zijn werd de “Afsluitdijk” tussen de noordelijke- en zuidelijke Maasdijken opgeworpen. Voor de bediening van de sluis door het personeel werden er drie blokken van elk twee woningen gebouwd, en een super grote woning voor de “Sluismeester”. Alleen de grote sluizen hadden toen een sluismeester, terwijl de kleinere en minder ingewikkelde sluizen het met een sluiswachter moesten doen. Het bedienend personeel bestond bij alle sluizen uit z.g. “Sluisknechts”. Hieronder de kolossale woning van mijn vader, de sluismeester, met er voor m’n vader en moeder met m’n oudere zus, met mij op de arm. In 1927.
Rechts aan de woning het z.g.wachtlokaal, met zeer hoge schoorsteen; in dit gebouwtje met kachel verbleef de sluisknecht, die nachtdienst had. Rechts daarnaast een houten kantoorgebouwtje met veel ramen, met uitzicht naar alle kanten. De “Residentie “van de Sluismeester ! Dan was er in de woning nog een speciale kamer voor ontvangst van de Hoofdingenieur bij zijn bezoeken, slechts enkele malen per jaar. Deze kamer was met duurder meubilair op Rijkskosten uitgerust. Toen, in de begin jaren 30 van de vorige eeuw, was alleen electrisch licht in het kantoor en voor de sluislantaarns, doch niet in de woningen! Dat was te duur en voor verlichting (met olielampen) in huis moesten de bewoners zelf maar zorgen.
Hoewel in 1897 gereed, duurde het nog tot 1904 voordat de verbindingen met de Maas en de Afsluitdijk gereed er waren, zodat het tot cirka 1904/1905 duurde, voordat de sluis volop in gebruik kon komen. En toen in 1923 Wilhelmina 25 jaar koningin was, was er groot feest bij de sluis, waarvan we niet alles weten, doch waarvan we vermoeden dat toen pas de afsluiting van de Andelse Maas officieel werd gevierd, getuige de autoriteiten die we bij de foto van de z.g. “Gedenksteen” zien.
Fig. 3.Prinsessefeest met optocht in 1923 toen Wilhelmina 25 jaar koningin was
In fig.3 zien we dat de “Reservedeur”nog staat op het sluisterrein, waar later nog een tweede dubbele woning zou komen, de latere monumentale leilinden waren nog spichtige jonge boompjes.
Hieronder de sluis in 1926 a 1927 met aan zuidzijde de hoge sluismeesterswoning, links een dubbele woning voor het personeel. Aan noordzijde van de sluis stonden twee dubbele woningen. In fig.5. een zeil-vrachtschip. Ook zien we hier nog het oude remmingwerk met de steunbalken naar het basalt-talud en bruggetjes van de wal naar het remmingwerk.
Vervolgens de sluis gezien van zuid- naar noordzijde in 1928 a 1929 met een stoomvrachtschip, met het bemanningsgezin in het gangboord.
Nog eens hetzelfde schip met links een Woerkumse vissersvlet. Op de achtergrond zien we de sluiskolk vollopen op Waalniveau, zodat de stoomboot kan uitvaren. In de verte een wachtende sleepboot met sleep. De “Reservedeur”staat rechts op het uiteinde van de kade.
De stoomsleepboot met sleep inmiddels in de sluis richting Maaszijde. Ook nog twee zeil-vrachtschepen, meestal met een hulp-zijschroef met motortje vanaf het voordek. Op het brugje rechts van de remming, m’n vader, moeder en zuster.
Rijnaak met motorslepertje en zeilschip, rond 1934. De schuine balken aan de topgevel van de sluismeesterswoning zijn reeds weg !
De sluis met nieuw, zwaarder remmingwerk rond 1950.
Nog de oude uitvoering van voor 1950. Gezicht op Andel. De brug is open. Om de sluishoofden stonden geen hekken ! De ARBO-wet was er nog niet en als 4 jarige liep ik op deze sluishoofden ! Als ik naar de sluis ging kijken riep vader altijd: “Niet te kort aan de kant hoor!” en liet me verder vrij m’n gang gaan.
Sluismeester Jac.den Besten in 1930. . Mijn Pa deed dienst op de sluis van 1-11-1919, tot 1-10-1932. In Andel kwam hij in 1919 als weduwnaar met twee grote kinderen op de sluis en hertrouwde in 1923, waarna ik (Jan) geboren werd in 1924 en nu in 2010 dit artikel schrijf.
Het personeel in 1930, waarvan ik helaas niet alle voornamen meer ken, doch wel de achternamen, te weten v.l.n.r.: Wim van Tilburg; Hetjes; Unk; Jac. den Besten; Dirk Verdoorn en Zeeman. Twee in de lichtgroene zomeruniform en drie in de donkerblauwe winteruniform, en Unk half zomer- en half winter. Unk werd later duin/boswachter in de duinen bij de Hondsbosse Zeewering. Hetjes kwam rond 1930 uit Edam en Zeeman uit Marken. De Zuiderzee was toen afgesloten door de Afsluitdijk en verschillende ex Zuiderzeevissers zouden brodeloos worden en werden in de gelegenheid gesteld naar een Rijksbaan te solliciteren. Uit hen koos mijn vader Hetjes en Zeeman, in de plaats van twee gepensioneerde sluisknegts, (zoals hun titel was.)
Hieronder. Wim van Tilburg senior met echtgenote, zoon Wim en dochter Katarina.
Vader had een grote zware eiken rivierroeiboot van het Rijk ter beschikking voor peilwerken etc.etc. Er waren bovendien twee zijzwaarden en een roer bij, plus een sprietzeil met mast en fok van prachtig wit linnen. ’s Zondags ging hij bij mooi weer zeilen met de boot, en ik mocht dan mee. We zeilden dan naar Gorkum en terug, of naar Loevestein. We zien hier in de boot v.l.n.r. Ik, zuster Mina met verloofde Mart. Van Rijswijk,(de latere gemeentesecretaris van Andel), dan m’n broer Koos en tenslotte zijn verloofde Cor van Leeuwen. (Foto uit 1931.) De boot lag altijd afgemeerd buiten het sluishoofd aan noordwestzijde aan een “stoep”.
Vader op de sluisdeur Waalzijde aan zuidkant.
Vader achter z’n bureau op het kantoor, met het “Dikke Boek”waarin alle passerende schepen werden ingeschreven, met hun grootte en hun lading, beiden in tonnen, plus reisdoel etc. (1930.)
Pa aan de telefoon;(zie het antieke toestel !) Je moest aan de zwengel draaien, dan kreeg je het postkantoor van Fam. Hoezen in Andel, die je doorverbond met degene die je opgaf. Na een blikseminslag in ons huis ’s nachts, zagen we pas de volgende ochtend dat het ouwe toestel aan diggelen op de vloer lag en kreeg pa een stalen kastje met zwengel, wat toen het allernieuwste was.
De werking van de waaiersluis in m’n jeugd en daarna tot circa 1980.
De waaierdeuren waren speciaal toegepast, omdat de hoge waterstand zowel aan Waalzijde, als aan Maaszijde voorkwam en van beide kanten moest de sluis het water kunnen keren. Toen was er nog eb en vloed, die na realisering van de deltawerken en afsluiting van het Haringvliet bij de sluis nauwelijks nog merkbaar zijn, zeg maar verdwenen zijn. Vroeger kwam de vloed aan Waalzijde van de sluis, via Haringvliet, Nieuwe Merwede, Merwede en Maas langs Woudrichem een uur eerder bij de sluis, dan via de Bergse Maas en langs Heusden door de Andelse Maas. Was de hoogste stand hier, dan was het daarvoor aan Waalzijde van de sluis al begonnen te zakken. Heel ingewikkelde waterstandwisselingen dus. Dit patroon kwam dus elke 12 uur zo voor.
Hoe werkte nu de bediening van de deuren. De waaierdeur bestaat uit een driehoek, gezien van boven, met de sluisdeur, verbonden met de waaier. Nu is het oppervlakte van de waaier, die in de waaierkast kan draaien groter dan de deuroppervlakte. Bij peilverschil is de druk op de waaier dus groter dan op de deur, als je op beiden hetzelfde waterpeilverschil zet, dat aan een kant hoger is dan aan de andere kant van beiden. Achter de waaier kan je via drie schuiven de hoge, of de lage waterstand toelaten, en zo de deur automatisch door de waterdruk open of dicht doen. Alleen het laatste stukje, als de waterstand in- en buiten de sluis bijna gelijk gestroomd is, moest men dit stukje met de hand zwengelen om de deur helemaal dicht, of helemaal open te krijgen. Alleen als de waterstand aan beide zijden van de sluis gelijk was, moest men de deuren helemaal met de hand open en dicht draaien. Maar als zo’n gelijke stand langer duurde zette men alle vier deuren open en noemde men dat “Spuien”. Er werd dan een blauwe vlag aan een vlaggestok gehesen met in witte letters “Spuien”er op.
Om een en ander duidelijk te maken aan derden, maakte mijn vader een schets in bovenaanzicht van een sluishoofd met der riolen, waarin elk 3 schuiven zaten, zodat men achter de waaier het hoge- of het lage water kon toelaten en daarmee de waaier met de deur kon bedienen. In Fig.23. zien we deze schets van het sluishoogd, door ons bijgewerkt. Verondersteld wordt, dat dit het sluishoofd aan Waalzijde is. Onder dus hoog water en in de sluiskolk laagwater, het niveau van de Maas op dat moment. Wil men nu de deuren openen tegen de waterdruk in, dan is dit bij gewone enkele sluisdeuren onmogelijk; zo niet hier ! Opent men de schuiven A. en C. op beide sluisdeuren, dan komt het waterniveau op laag niveau te staan, en staat het water tegen de waaiers aan buitenzijde hoog en aan binnenzijde laag. De druk op de waaier wordt van buiten groter dan de druk op de sluisdeur en de waaier draait de waaierkast in en neemt de deur mee, omdat waaier en deur een geheel zijn. De deuren openen zich tegen de waterdruk in en er ontstaat een waterval tussen de deuren door naar binnen.
Sluishoofd met de riolen en schuiven aan Waalzijde. (Het hoofd aan Maaszijde is identiek aan dit. (Oude schets van Jac. den Besten.)
Luchtfoto van de sluis; boven de Waalzijde en onder de Maaszijde. Rechts in het midden het pompstation van de Haagse waterleiding my. dat Maaswater naar de Haagse waterleidingduinen pompt om in de duinen te infiltreren. Daaronder zien we een langgerekt groen stuk land, dat vroeger “De Plaat” werd genoemd. Daar was het eerste voetbalveld van de Andelse voetbalclub “Sparta 1”, waarin mijn oudere broer Koos en m’n toen aanstaande zwager Martinus van Rijswijk en diens broer speelden. Nog een gebeurtenis, die toen voor buitengewoon nieuws zorgde, was de noodlanding op de Plaat van een Fokker D VII, een tweedekker. Dit zal geweest zijn in 1929, of ’30. (Na de eerste wereldoorlog moest Duitsland in 1918 alle oorlogstuig inleveren en Fokker, die twee vliegtuigfabrieken aldaar had, wist een goederentrein vol D VII jagers naar Nederland te smokkelen, waarvan er een aantal in de bakermat van de Nederlandse luchtmacht op Soesterberg terecht kwamen.) Hoe het ook zij, de jager maakte een noodlanding op de Plaat, met motorpech. Er landde daarna een tweede, zelfde exemplaar, ook op de Plaat met reserveonderdelen en na reparatie stegen beide ter plaatse weer op en voerden nog geruime tijd stuntvluchten met loopings etc. boven de sluis uit, als afscheidsgroet.
Nog een vermeldenswaardig voorval.
Op 30 oktober 1930 bevonden m’n moeder en ik zich in de kamer van de sluismeesterswoning, toen we door een enorme dreunende explosie werden opgeschrikt. We snelden naar het kantoor van m’n vader en zagen door de ramen, waarvan enkele ruiten gesneuveld waren, niets anders dan een dikke zwarte mist. Toen deze opgetrokken was bleek dat de stoomketel van een sleepboot geexplodeerd was. Je moet je voorstellen, dat elke stoomketel onder hoge druk staat, die aangwezen wordt door een manometer, waarop een rode streep staat, die aangeeft hoever de druk maximaal mag uitslaan. Meestal was dit op circa 12 atmosfeer. Stook je de ketel tot z.g.”Over de Rooie”, dan wordt de druk in de ketel gevaarlijk hoog en kan exploderen. Niemand kon meer aantonen, of er over de rode streep was gestookt, zodat je harder kon varen. Maar de ketel was geëxplodeerd. Van de sleepboot was in de sluis niets anders meer te zien, dan het binnenste van de stoomketel, met de z.g.vlampijpen, die dwars door het remmingwerk was geslagen en op de basaltglooiing lag, zie Fig.29. De gording waar de ketel dwars doorheen geslagen was, was een hardhouten balk van 8 meter lang en 30 bij 30 cm in het vierkant. Deze balk werd zo’n 100 meter weggeslingerd. De schoorsteen met de twee zware contragewichten, nodig om de pijp te kunnen strijken, werd circa 50 meter vanaf de sluis op het inritpad van de woning van Van Tilburg geslingerd, zie Fig 30. De dochter Catharina van Tilburg staat achter de schoorsteen.
Het binnenste van de ketel, waarvan de omgevende zware staalplaten zijn afgerukt en ver weg geslingerd.
Na de ramp werden de twee stukken van de uiteen gereten sleepboot, die op de sluisbodem lagen, door een bok er uit gehesen en op het terrein bij de reservedeur neergelegd.
De machinist en de kapitein stonden beide op het achterdek van de sleepboot een praatje te maken met de schippers van een naburig schip, toen de explosie plaatsvond. Beiden kwamen op de bodem van de sluis terecht. De machinist, J.H.Mol en tevens eigenaar van de sleepboot werd na de explosie vermist en later, overleden opgedregd. De kapitein, Willem van Asperen, kwam weer boven water en wist zich, hoewel gekleed in een dikke duffelse jas en op klompen, zwemmend te redden. Hij bleef nog een week bij ons in huis, ter afhandeling van een en ander en om bij te komen van de psychische klap ! Zijn scheepshond zwom reeds in de sluis naar zijn baasje en beiden waren reeds spoedig herenigd.
M’n vader schreef nog een verslag van de ramp, voor Rijkswaterstaat, dat tevens werd gebruikt ten behoeve van de pers, waartoe hij het in meerdere exemplaren, of overschreef, of doordrukte met carbonpapier, dat weet ik niet meer. Het tijdperk van schrijfmachines, laat staan computers, was toen nog ver weg in 1930.
Hieronder het verslag, met de inventaris van hetgeen in en rondom de wrakstukken op de sluisbodem werd gevonden.